3.3.4 Aanscherping van uitgangspunten Waterschap Rivierenland

In de periode december 2018-april 2019 is onderzocht of de uitgangspunten die Waterschap Rivierenland hanteert voor de dijken aangescherpt kunnen worden, zonder in te boeten op de waterveiligheid. De uitgangspunten zijn in samenwerking met diverse experts van het waterschap en van kennisinstituten onderzocht en onderbouwd. De aanscherping van de uitgangspunten heeft geleid tot de volgende optimalisaties van het ontwerp.

  • Lagere kruinhoogte: De kruinhoogte van de dijk wordt ontworpen op basis van een overslagdebiet. Dit is de maximale hoeveelheid water die bij hoogwater over de dijk heen mag stromen. Hoe meer water er over de dijk mag stromen, hoe lager de dijk kan zijn. Het uitgangspunt binnen WSRL was voorheen dat de dijk een overslagdebiet van 5 liter per seconde per strekkende meter mocht hebben. Dit uitgangspunt is verhoogd naar 10 liter per seconde per strekkende meter[1]. De dijk hoeft daardoor minder hoog te worden. Om het overslagdebiet te kunnen verhogen moeten de kleibekleding en de grasmat van het binnentalud (talud aan de binnenzijde van de dijk) sterk genoeg zijn.

  • Buitenbermen niet meer nodig: Buitenbermen (bermen aan de buitenzijde van de dijk) worden gebruikt om het afschuiven van het buitentalud te voorkomen wanneer het waterpeil na een periode van hoogwater weer daalt. In deze periode is er geen acuut gevaar voor een overstroming. Dat gevaar ontstaat pas wanneer er een tweede hoogwatergolf volgt, en het buitentalud als gevolg van het eerste hoogwater is afgeschoven. In de tijd tussen de twee hoogwaters kan de dijk hersteld worden. Er is een analyse gedaan of dit een realistische manier van werken is in de toekomst. Dit is het geval; het waterschap kan de calamiteitenorganisatie zó inrichten, dat schade aan de dijk snel hersteld kan worden indien dit nodig is.

  • Voorland meenemen in berekeningen: Bij het ontwerp van het voorkeursalternatief was het uitgangspunt dat de aanwezigheid van hoog voorland, zoals in de Kerkewaard, niet in de stabiliteitsberekeningen werd meegenomen. Inmiddels is er in 2019 de Landelijke Handreiking Voorlanden gereed gekomen en heeft het waterschap besloten dat de macrostabiliteit van de dijk in combinatie met het voorland kan worden berekend. Dit leidt op deze locaties tot een kleinere versterking.

  • Leeflagen toepassen: Bij het ontwerp van het voorkeursalternatief zijn leeflagen als een extra laag óp de steunbermen ontworpen. Bij de uitwerking bleek dat voor veel minder typen gebruik dan eerder was aangenomen een leeflaag nodig is. Deze aanpassing leidt tot lagere bermen.

  • Pipingmaatregelen: Bij het faalmechanisme piping spoelt zand onder de dijk weg, waardoor de dijk kan bezwijken. Om dit te voorkomen zijn volgens de bestaande rekenmethoden nog grotere bermen nodig dan voor de stabiliteit benodigd zijn. Bij het samenstellen van het VKA was het uitgangspunt dat de pipingmaatregelen niet zouden mogen leiden tot nog grotere bermen. Daarom is bij het VKA uitgegaan van verticale pipingschermen in de bodem over de hele lengte van de dijk. Bij de uitwerking tot een DO is gebruik gemaakt van de systematiek van de Beslisboom Piping die het waterschap in 2019 heeft vastgesteld. Deze beslisboom geeft meer ruimte voor een locatiespecifieke afweging van maatregelen tegen piping. Tevens sorteert de Beslisboom voor op nieuwe kennisontwikkelingen. Dit heeft er toe geleid dat de verticale pipingschermen in een groot gebied zijn vervangen door lokale maatregelen aan sloten en laagten. Ook wordt op tracés geen maatregel genomen en wordt eerst onderzoek gedaan.

  • 1 Het toegestane overslagdebiet is vergroot van 5 l/s/m naar 10 l/s/m. Dit betekent dat bij extreme hoogwatersituaties, die gemiddeld eens in de 10.000 jaar voorkomen, 10 liter per seconde per strekkende meter over de dijk stroomt.