5.4 Dijklandschap en tracé
Onder het criterium dijklandschap en tracé worden een vijftal subcriteria beoordeeld. Deze worden onder de afbeelding beschreven.
Over het gehele tracé wordt een eenduidig profiel gerealiseerd met gelijke taludverhoudingen. Doordat de weg op de kruin blijft en grondgebruik zoveel mogelijk wordt teruggebracht op de berm blijft de dijk goed herkenbaar in de nieuwe situatie. Het zicht op het landschap blijft behouden.
De interactieve content hieronder is mogelijk niet toegankelijk.
Figuur 5.4 Effecten op dijklandschap en tracé
Aansluiting huidig tracé
Het huidige dijktracé met het bochtige karakter, scherpe knikken en wielen vormt de basis voor de dijkversterking. Uitgangspunt bij de versterking is deze kenmerken en het onderliggende landschap zoveel mogelijk in stand te houden of waar mogelijk te versterken. In ca. tweederde van het dijktracé blijft de huidige kruin en het tracé in stand. Bij de buitendijkse versterking wordt de kruin van de dijk naar buiten toe verplaatst. Over het algemeen is deze verplaatsing minimaal en kunnen karakteristieke knikken in de dijk behouden blijven. In dijkvak 5d, 8a, b en d is de verplaatsing van de nieuwe kruin naar buiten toe groter, en verandert het huidige tracé van de dijk wezenlijk.
Continuïteit en herkenbaarheid dijktracé
Het basisprofiel van de dijk wordt gevormd door een 1:3 talud aan de binnen- en buitenzijde. Het beeld dat hierdoor ontstaat is over de gehele lengte vrij constant. De keuze om naast grondoplossingen met een binnenberm delen van de dijk met een langsconstructie te versterken, zorgt voor een wisseling in dit basisprofiel. Er is zoveel mogelijk rekening gehouden met landschappelijke deeltrajecten. De continuïteit en herkenbaarheid van het dijktracé is niet in alle deeltrajecten consistent. Bermen aan de dijk doen afbreuk aan de continuïteit van het tracé, voornamelijk wanneer deze wisselend per dijkvak worden aangebracht, zoals bijvoorbeeld in dijkvakken 7h t/m 7j en 8a t/m 8d. Langs de Crobsche Waard wordt door de eenduidige oplossing (grond buitenwaarts) juist een continu en herkenbaar profiel van de dijk teruggebracht. Dit geldt ook ter plekke van de omdijkingen. In Tuil, Haaften en ‘t Terp wordt de herkenbaarheid van de oeverwaldorpen extra benadrukt door de gekozen oplossing (langsconstructie).
In dijkvak 10a wordt de dijk achterlangs de woningen gelegd. Het oude tracé van de dijk blijft behouden als doorgaande weg. Doordat de weg de kruin niet meer volgt, neemt de herkenbaarheid van het dijktracé in het landschap af.
Compactheid dijk
Door het huidig gebruik op de bermen terug te laten komen en het bij buitenwaartse verschuivingen te stimuleren, blijft er onderscheid tussen de dijk als waterkerend element en de berm. Op bepaalde delen is medegebruik op de berm niet of gedeeltelijk niet mogelijk. De bermen zijn hierbij ook fors en doen afbreuk aan de compactheid van de dijk. Dit geldt bijvoorbeeld voor de binnenwaartse versterkingen van dijkvak 9b en 10b. Door deze grote berm wordt de relatie tussen landschap en dijk verstoord.
Bij de buitenwaartse verschuivingen wordt op meerdere plekken de relatie tussen dijklint en dijk uit elkaar gehaald. De oorspronkelijke dijklinten komen op afstand van de dijk te liggen. Het ontstane tussengebied wordt zoveel mogelijk ingevuld, maar de dijk oogt hierbij minder compact. Dit vindt plaats bij de vakken 5d, 8a, b en 8d.
Uitzicht vanaf de dijk op achterland en rivier
De weg blijft op de kruin van de dijk liggen. Daarmee blijft het uitzicht vanaf de dijk op achterland en rivier behouden. Bij de omdijkingen uit de eerdere versterkingen blijft de weg door de oude lintdorpen lopen. De omdijkingen blijven groen.
Effect op waardevolle landschappelijke structuren en elementen
Landschappelijk waardevolle structuren als wielen, overlaten en oudhoevig land blijven over het algemeen behouden. Er worden weinig tot geen waardevolle landschappelijke structuren en elementen geraakt. Bij de keuze in de oplossingsrichting is rekening gehouden bij de onderliggende landschappelijke elementen.