4.5.1.1 Ophoogslagen

Wanneer de dijk in grond wordt versterkt, moeten grote hoeveelheden zand, grond en klei worden aangebracht. Omdat de ondergrond op veel locaties bestaat uit slappe veen- en kleilagen, is het niet mogelijk om de grond die nodig is voor de nieuwe dijk in een keer aan te brengen. Wanneer de grond die benodigd is voor het nieuwe dijklichaam in zijn geheel in één aaneengesloten fase zou worden aangebracht, lopen de grondwaterspanningen te snel te hoog op en bestaat de kans dat het net nieuw aangelegde grondlichaam instabiel wordt en gaat afschuiven. Daarom wordt de nieuwe dijk opgebouwd in zogenoemde ‘ophoogslagen’. Er wordt telkens een laag van grond aangebracht, waarna een rustperiode volgt, zodat de ondergrond kan zetten/inklinken, ofwel consolideren. Als de grondwaterspanning weer op een acceptabel niveau is gekomen kan de volgende ophoogslag worden aangebracht. Op deze manier ontstaat een stabiel grondlichaam en een veilige dijk.

Tijdens het opbouwen van de nieuwe dijk blijft de oude dijk in functie en zorgt deze voor de waterveiligheid. 

Het aantal ophoogslagen dat nodig is hangt af van de hoogte van de totale ophoging. Het aantal ophoogslagen bepaald dus direct de tijd die benodigd is voor de uitvoering op een bepaalde locatie. De dikte van een ophoogslag hangt af van de ondergrond. Hoe slapper de ondergrond, hoe meer ophoogslagen benodigd zijn. Tijdens de uitvoeringsfase worden de ophoogslagen nader uitgewerkt.