5.12.2 Effecten bodem en (grond)water
Invloed op bodem(kwaliteit)
Op hoofdlijnen bestaat het grondverzet van het project een drietal hoofdstromen.
-
Voor de dijkverbetering is een negatieve grondbalans, wat inhoud dat er grond van buitenaf moet worden aangevoerd. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om erosiebestendige klei voor de bekleding van de dijk. Conform het Besluit bodemkwaliteit wordt grond van extern toegepast met een milieuhygiënische verklaring.
-
In het project zelf komt grond vrij uit een drietal uiterwaarden: de Woelse waard, de Herwijnse Bovenwaard en de Crobsche waard. Deze ontgravingen liggen buiten het dijklichaam. Afhankelijk van de kwaliteit en afstand gaat deze grond gebruikt worden bij de dijkverbetering aan kernmateriaal of in een aanberming. Van de grond in alle drie de uiterwaarden zijn (indicatieve) kwaliteitsgegevens bekend waarmee is vastgesteld dat dit mogelijk is [Waterschap Rivierenland, 2019]. Voor het verkrijgen van een milieuhygiënische verklaring om het grondverzet juridisch mogelijk te maken wordt in q1 2020 in deze drie uiterwaarden een milieuhygiënisch waterbodemonderzoek conform de NEN 5720 uitgevoerd. De onderzoeken zijn een milieuhygiënische verklaring zoals het Besluit bodemkwaliteit dit definieert. Afhankelijk van de locatie en de dijkverbeteringsmaatregel wordt gekozen om deze grond wel/niet toe te passen binnen het kader van een grootschalige bodemtoepassing (GBT).
-
Het overige grondverzet valt binnen de voorwaarden van artikel 36.3 van het Besluit bodemkwaliteit, ook wel bekend als “tijdelijke uitname” of “op-en-nabij regeling”.
In het dijktracé vinden geen grondwerkzaamheden plaats in ernstig verontreinigde grond (deze locaties zijn uitgesloten bij het vaststellen van het VKA) waardoor er geen saneringen (binnendijks) of bodemingrepen in ernstig verontreinigde grond worden uitgevoerd (buitendijks). In dijkvak 10a ligt buitendijks een voormalige stortplaats. Deze zal worden vermeden.
Met het bevoegd gezag vindt overleg plaats over de wijze de grondstromen worden gehanteerd inclusief de wettelijke onderbouwing daarvan. Met RWS als bevoegd gezag voor het buitendijks gebied wordt tevens de opzet afgestemd voor het uitvoeren van het waterbodemonderzoek in de drie uiterwaarden.
Invloed op grondwaterstand
Om inzicht te verkrijgen in de (geo)hydrologische effecten is een geohydrologisch model opgezet (Gralliantie, 2019). De effecten zijn nader toelicht in het Achtergrondrapport (grond)water. Hieronder volgt een samenvatting hiervan.
De effecten van de dijkversterking en de maatregelen in de uiterwaarden op het achter de dijk liggende watersysteem zijn in kaart gebracht en getoetst aan het beleid van Waterschap Rivierenland. Hierbij is de toekomstige situatie bij drie kenmerkende rivierstanden onderzocht: hoogwater (zoals dat eenmaal in de tien jaar plaatsvindt), laagwater (idem) en een gemiddelde rivierstand. In deze drie hydrologische situaties mogen de effecten geen significant effect hebben op het huidige landgebruik. Dit is conform de Richtlijn toetsing kwel en wegzijging van Waterschap Rivierenland.
Met het model is het effect onderzocht van de plaatsing van damwanden in hoogwatersituaties. Dit is gedaan voor verschillende typen bodemopbouw. Aan de rivierzijde vindt een kleine opstuwing plaats (van 5-10 cm) en aan de binnenzijde een kleine verlaging (idem). Het effect blijft ruimtelijk beperkt tot de zone van de dijk.
De vergravingen in de uiterwaarden zorgen voor kleine grondwatereffecten binnendijks en buitendijks. Zie hiervoor de betreffende paragrafen in hoofdstuk 6.
Invloed op wateroverlast dijkwoningen
Het optreden van wateroverlast rond woning kan niet met een modelberekening in kaart worden gebracht; daarvoor is het grondwatermodel te grof. Het voorkomen van wateroverlast is een ontwerpopgave die in de volgende fase ter hand wordt genomen. Daarbij wordt zowel gekeken naar de grondwaterstand (de zogenoemde freatische lijn) in het dijklichaam en de bermen, als naar de opvang en afvoer van het regenwater dat op de dijk en de bermen valt. In dit ontwerpproces wordt het optreden van wateroverlast zoveel mogelijk door een uitgekiend ontwerp voorkomen. Mogelijk worden daarbij maatregelen zoals drains en greppels in het ontwerp opgenomen.
Gedempt oppervlaktewater
Door de dijkversterking moeten enkele watergangen worden verlegd of gedempt. Zie hiervoor paragraaf 4.3.4.