Mate van doelbereik
In deze paragraaf wordt ingegaan op de mate van doelbereik van de verschillende varianten zoals beschreven in vorige paragraaf. De doelen en kansen betreffen:
-
Hoeveel waterstandverlagend effect wordt er gerealiseerd (tbv riviercompensatie)?
-
In hoeverre kan worden bijgedragen aan de KRW-doelen?
-
Hoeveel NNN en Ecologisch relevant areaal kan gecompenseerd worden?
-
Hoeveel grond kan gebruikt worden voor de dijkversterking/wat zijn de grondstromen?
-
In hoeverre kan invulling worden gegeven aan de wensen van de omgeving/gemeente met betrekking tot recreatie/beleving
Riviercompensatie
Het hydraulische effect van de varianten is getoetst bij de vigerende maatgevende hoogwaterafvoer van 16.000 m3/s. In het kader van hoogwaterveiligheid zijn de waterstandseffecten in de rivieras onderzocht.
Tabel 6.26 Waterstandseffect in de as van de rivier
Variant 1a | Variant 1b | Variant 2a | Variant 2b | |
Waterstandverlaging in de as van de rivier (cm) | 1,5 cm | 0,7 cm | 0,9 cm | 0,5 cm |
Alle varianten realiseren een waterstandsverlaging in min of meerdere maten en dragen daarmee bij aan de riviercompensatie doelen. Variant 1a levert het grootste waterstandverlagend effect en is derhalve positief beoordeeld (++). De overige varianten behalen een beperktere waterstandsverlaging, deze varianten behalen niet voldoende waterstandsdaling om de opstuwing van het VKA 1.0 te compenseren. Omdat ze wel een bijdrage leveren aan de waterstandverlaging zijn ze licht positief beoordeeld.
Tabel 6.27 Beoordeling mate van doelbereik
Variant 1a | Variant 1b | Variant 2a | Variant 2b | |
Bijdrage aan benodigde riviercompensatie | ++ | + | + | 0/+ |
Bijdrage KRW-doelen
Zoals aangegeven is de Herwijnense Bovenwaard een van de zoekgebieden voor RWS-ON voor het realiseren de KRW-opgave.
Door de bedijkingen en het vastleggen van het stroombed van de rivier kenmerkt het rivierenlandschap overwegend als een halfnatuurlijk landschap dat zich voornamelijk manifesteert in de uiterwaarden. Vaak zijn hier nog restanten van het voormalige natuurlijke landschap zichtbaar aanwezig zoals (afgesnoerde) meanders, oeverwallen, kronkelwaarden (stelsel van ruggen en laagten gevormd door meanders en hun oeverwallen) en crevasses. Door het temmen van de rivier is hier (in de uiterwaarden) sinds eeuwen menselijke bedrijvigheid aan de orde van de dag hetgeen zich uit in (kleinschalige) cultuurhistorische patronen zoals kleiputten, kolken, heggen, forten, grienden en akkers. Al deze elementen zijn van grote waarde voor de natuur. Veel ervan is echter verdwenen door de grootschalige agrarische inrichting van de uiterwaarden in de afgelopen decennia.
In de Herwijnense bovenwaard is in het huidige maaiveld in het westelijke deel een voormalige, maar inmiddels geheel verzande, nevengeul zichtbaar (zie figuur 6.49). De uiterwaard is hier laaggelegen en tussen de kribvakken zijn afgezette zandstrandjes aanwezig. Meer naar het oosten – ten oosten van de dwarskade – liggen enkele kleiwinputten.
Figuur 6.49 AHN kaart
Door de voormalige nevengeul weer uit te graven en tweezijdig aan te taken, ontstaat hier een meestromende, zuurstofrijke nevengeul waarin geschikt habitat voor trekvissen en rheofiele (=stromingsminnende) vissoorten, diverse (voornamelijk stromingsminnende) macrofauna-soorten (waaronder stoommossels, kokerjuffers en de rivierrombout) kan worden gecreëerd. Deze nevengeul staat continu in verbinding met de rivier en is daardoor hoogdynamisch van aard. Omdat de nevengeul weinig luw is, zal de ontwikkeling van waterplanten beperkt tot afwezig zijn.
Voor de KRW-opgave is het interessant om wateren te realiseren die onderling van elkaar verschillen in de mate van dynamiek. Uitgezocht moet worden wat de overstromingsfrequentie is en indien deze afwezig is, waar het best het maaiveld enigszins kan worden verlaagd zodat er incidenteel sprake is van overstroming (minder dan 20 tot 30 dagen per jaar). In deze kleiputten kunnen zich verlandingsvegetaties ontwikkelen die door de incidentele overstroming in de successie worden teruggezet. De visstand bestaat uit soorten die een grote voorkeur hebben voor stilstaande wateren. De wateren zijn rijk aan macrofauna soorten (diverse keversoorten, spinnen en wantsen). De huidige oevers kunnen mogelijk beter in het landschap worden ingepast door de overgang meer geleidelijk te maken. Mogelijk moeten de kleiputten enigszins worden verondiept (maar waarschijnlijk op zijn minst gebaggerd) om zo verlanding mogelijk te maken. Naast dat de rivier af en toe als beheerder op zal treden, is actief maaibeheer nodig om te voorkomen dat de kleiputten geheel dichtgroeien.
De grote kleiput wordt in alle varianten aangetakt vanuit hetzelfde oostelijke kribvak als vanuit waar de meestromende nevengeul wordt aangetakt. De grote kleiput functioneert als een strang waarin de omstandigheden minder dynamisch zijn dan in de meestromende nevengeul waardoor er zich waterplanten kunnen ontwikkelen. Dit biedt goede condities voor limnofiele (=plantenminnende) vissoorten en macrofaunasoorten. Afhankelijke van de diepte van de oever kan het voor een goed functioneren van de strang nodig zijn dat de oever verondiept wordt. Aan de westzijde kan ervoor gekozen worden om de oever zodanig aan te passen dat zich hier een moeraszone kan ontwikkelen. Dit vormt belangrijk paai- en opgroeigebied voor vissen.
Het aanbrengen van substraat (bijvoorbeeld in de vorm van dood hout) in de meestromende nevengeul en in de strang vormt een grote meerwaarde.
Voorts wordt bij de ontwikkeling van de Bovenwaard ingezet op het behoud c.q. ontwikkeling van een open landschap. In de lagere delen worden vochtig schraalland en kruiden- en faunarijk grasland ontwikkeld. Laagten die met name ook in het najaar en vroege voorjaar onder water staan (als gevolg van overstroming of neerslag) vormen waardevolle plekken voor trekvogels. Op de wat hogere, meer droge, zandige delen ontwikkelt zich glanshaverhooiland en – bij voorkeur ook – droog schraalland. Op de hogere delen ontwikkelen zich hier en daar en in beperkte mate droge struweel- en mantelvegetaties. In de lage delen en aan de rand van de strang resteert hier en daar wat wilgenopslag. Veel van het opgaande en vooral solitaire hout, wordt verwijderd.
In alle varianten wordt het oppervlak water vergroot. De strang is steeds relatief ondiep en de oevers worden vergelijkbaar flauw aangelegd. In alle varianten wordt de oude geul hersteld c.q. aangetakt. Daarmee ontstaat er overal ruimte voor de ontwikkeling van oever- en watervegetaties. De ondiepe, luwe en vegetatierijke zone’s zijn van belang voor vissen en macrofauna. In alle varianten is er sprake van een tweezijdig aangetakte geul waardoor er doorstroming is. Dit is van belang voor rheofiele vissen. De bijdrage aan de KRW-opgave is in alle varianten vergelijkbaar en zijn positief (+) beoordeeld.
Tabel 6.28 Beoordeling mate van doelbereik
Variant 1a | Variant 1b | Variant 2a | Variant 2b | |
Bijdrage KRW opgave | + | + | + | + |
Natuurcompensatie
De hele Herwijnense Bovenwaard maakt onderdeel uit van het Gelderse Natuurnetwerk (figuur 6.50). Globaal gezien is alleen de plas in het oostelijk deel aangewezen als Gelderse Natuurnetwerk (GNN) met bijbehorende kernkwaliteiten en beheertypen. De overige gronden zijn aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO), waarvoor de ontwikkelingsdoelen van toepassing zijn en is daarmee een van de zoekgebieden om de compensatieopgave die voortkomt uit het dijkversterkingsproject GoWa, te realiseren.
Figuur 6.50 Uitsnede kaart NNN gebied, deelgebied Waardenburg - Brakel. Lichtgroen de Groene Ontwikkelingszone en donkergroen het Gelderse Natuurnetwerk.
Voor alle varianten geldt dat de inrichting gericht is op het ontwikkelen van een geul waarmee de Bovenwaard in contact komt te staan met de rivier. Binnen de Bovenwaard ontstaat daarmee volop ruimte om de 3,74 ha rivier te compenseren. Het gebied is dermate groot dat eenvoudig invulling kan worden gegeven aan de opgave van 7,43 ha zonder beheertype en hier een hoogwaardige uitwerking aan te geven. De aanwezige struwelen en bosschages zijn van voldoende omvang om de compensatieopgave van 3,25 ha voor vochtig bos met productie in te vullen of hier middels gericht beheer, uitwerking aan te geven.
Alle varianten bieden vergelijkbare mogelijkheden en oppervlakte om bij te dragen aan de opgave te compenseren GNN-hectaren. Ze zijn positief beoordeeld (+).
Tabel 6.29 Beoordeling doelbereik compensatie NNN
Variant 1a | Variant 1b | Variant 2a | Variant 2b | |
Te compenseren natuur (ha) | + | + | + | + |
Werk met werk maken: grondstromen
De grond die vrijkomt bij de herinrichting van de Herwijnense Bovenwaard is in potentie geschikt voor hergebruik of als toepassing in het project van de dijkversterking. De grond kan worden toegepast voor het aanbermen binnenwaarts, aanbermen buitenwaarts of de aanleg van de nieuwe dijk buitenwaarts. Om na te gaan of de grond toegepast mag worden voor de dijkversterking heeft een verkenning plaatsgevonden naar de mogelijkheden van hergebruik van grond uit de Herwijnense Bovenwaard [GraafReinaldalliantie, 2018].
Om de mogelijkheden voor het grondverzet te bepalen is de verwachte bodemkwaliteit getoetst aan de wettelijke mogelijkheden van de verschillende toepassingsvarianten (bv aanbermen buitenwaarts of binnenwaarts).
Verwachte bodemkwaliteit vrijkomende grond
Van het onderzoeksgebied is de bekende bodeminformatie inzichtelijk gemaakt. Hierbij zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
-
Bodemzoneringskaart Rijntakken
-
Historische activiteiten: www.topotijdreis.nl
-
WMS service: www.bodemloket.nl
-
WMS service: provincie Gelderland
Hieruit blijkt het volgende:
Uit de bekende bodeminformatie blijkt dat er geen puntbronnen en sterke verontreinigingen binnen het onderzoeksgebied bekend zijn. De nabijgelegen steenfabriek heeft gezien de ligging ook geen invloed op de bodemkwaliteit van het onderzoeksgebied. Op basis van de bodemzoneringskaart is een indeling te maken van de verwachte bodemkwaliteit van de vrijkomende grond. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de kwaliteitszones 0, 1, 2, 3, 4 en 5. Deze kwaliteitszones zijn te relateren aan de kwaliteitsklassen zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit bodemkwaliteit maakt onderscheidt tussen de kwaliteitsklasse voor waterbodems (Altijd toepasbaar, klasse A, klasse B en Nooit toepasbaar) en de bodemkwaliteitsklasse voor landbodems (Altijd toepasbaar, wonen, industrie, Niet toepasbaar en Niet toepasbaar >I).
De vrijkomende bovengrond (tot 0,5 m-mv) is ingedeeld in zone 3 en is geclassificeerd als kwaliteitsklasse B (waterbodem) en bodemkwaliteitsklasse industrie. De onderliggende bodemlaag is ingedeeld in zone 1 en is geclassificeerd als kwaliteitsklasse A en bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde (Altijd toepasbaar).
Het restant van de nevengeul is ingedeeld in zone 4 en de verwachte kwaliteitsklasse van de waterbodem tot 0,5 m is ‘Niet toepasbaar’. De waterbodem vanaf 0,5 tot 1,0 m is ingedeeld in zone 3 en is geclassificeerd als kwaliteitsklasse B en bodemkwaliteitsklasse industrie. Beneden 1,0 m is de waterbodem ingedeeld in zone 2 en is geclassificeerd als kwaliteitsklasse A en bodemkwaliteitsklasse ‘Wonen’.
Op basis van het bovenstaande kunnen de volgende grondstromen verwacht worden:
-
Bovenwaard (0,0 tot 0,5-mv), klasse B / Industrie;
-
Bovenwaard (vanaf 0,5), klasse A / Achtergrondwaarde (Altijd toepasbaar);
-
Restant nevengeul (0,0 tot 0,5-wb), klasse B of Nooit toepasbaar/ Niet toepasbaar of >I;
-
Restant nevengeul (0,5 tot 1,0-wb), klasse B / Industrie;
-
Restant nevengeul (1,0 tot 1,5-wb), klasse A of B / Wonen.
Toetsen bodemkwaliteit aan toepassingseisen
In de onderstaande tabel is samengevat weergegeven voor welke toepassingsvarianten de vrijkomende grond in aanmerking komt.
Tabel 6.30 Toepassingsvarianten vrijkomende grond (* m-mv = meter beneden maaiveld, ** m-wb = meter in waterbodem, *** GBT = grootschalige bodemtoepassing)
Vrijkomende grond | Kwaliteitseis voor toepasssen | Verwachte kwaliteit | Voldoet (ja/nee) | Aanvullende voorwaarde |
Aanbermen binnenwaarts | ||||
Bovenwaard (0,0 tot 0,5-mv*) | Achtergrondwaarde | Industrie | Nee | geen |
Bovenwaard (vanaf 0,5) | Achtergrondwaarde | Ja | ||
Restant nevengeul (0,0 tot 0,5-wb**) | Niet toepasbaar of >I | Nee | ||
Restant nevengeul (0,5 tot 1,0-wb) | Industrie | Nee | ||
Restant nevengeul (1,0 tot 1,5-wb) | Wonen | Nee | ||
Aanbermen buitenwaarts | ||||
Bovenwaard (0,0 tot 0,5-mv) | Klasse B (is afhankelijk van locatie) | Klasse B | Ja | De toepassingsklasse is afhankelijk van de bodemkwaliteit van de zone waarin de grond/baggerspecie toegepast wordt. |
Bovenwaard (vanaf 0,5) | Klasse A | Ja | ||
Restant nevengeul (0,0 tot 0,5-wb) | Klasse B of Nooit toepasbaar | Nee | ||
Restant nevengeul (0,5 tot 1,0-wb) | Klasse B | Ja | ||
Restant nevengeul (1,0 tot 1,5-wb) | Klasse A of B | Ja | ||
Nieuwe dijk buitenwaarts en verwijderen bestaande dijk | ||||
Bovenwaard (0,0 tot 0,5 m-mv) | Klasse B (is afhankelijk van locatie) | Klasse B | Ja | De toepassingsklasse is afhankelijk van de bodemkwaliteit van de zone waarin de grond/baggerspecie toegepast wordt. |
Bovenwaard (vanaf 0,5 m-mv) | Klasse A | Ja | ||
Restant nevengeul (0,0 tot 0,5 m-wb) | Klasse B of Nooit toepasbaar | Nee | ||
Restant nevengeul (0,5 tot 1,0 m-wb) | Klasse B | Ja | ||
Restant nevengeul (vanaf 1,0 m-wb) | Klasse A of B | Ja |
Conclusies
Uit de inventarisatie van de verwachte bodemkwaliteit van de vrijkomende grond uit de Herwijnensche Bovenwaard blijkt het volgende:
-
Getoetst aan de eisen van de toepassingsvarianten zijn er mogelijkheden om de vrijkomende grond binnen het project dijkversterking Gorinchem-Waardenburg toe te passen. Dit geld voor het binnen- en buitenwaarts aanbermen van de dijken en het buitenwaarts aanleggen van een nieuwe dijk.
-
De kans is groot dat de waterbodem tot 0,5 m-wb van de resterende Nevengeul niet voor hergebruik in aanmerking komt. Wanneer deze waterbodem gebaggerd wordt dan moet rekening gehouden worden met afvoer van de baggerspecie naar een erkende inrichting.
Samenvattend: De ontgraven grond welke toepasbaar is op landbodem kan binnendijks worden toegepast. De hoeveelheid benodigd kernmateriaal in de parallel gelegen dijkvakken 6b t/m 7f bedraagt, incl. zettingen 55.000 m3. Vanwege de fysische – en milieu hygiënische eigenschappen zal de ontgraven grond deels toegepast dienen te worden als kernmateriaal in verderop gelegen buitendijkse kruinverleggingen. De hoeveelheid benodigd kernmateriaal in de verderop gelegen dijkvakken 8a en 8b bedraagt, incl. zettingen 240.000 m3 ( 190.000 m3, excl. zettingen ). Deze analyse is gebasseerd op het voorkeursalternatief van de dijkversterking. Optimalisaties van het ontwerp van het voorkeursalternatief kunnen betekenen dat de benodigde hoeveelheid materiaal voor deze dijkvakken mogelijk minder wordt. Voor andere dijkvakken is het kostenvoordeel naar verwachting beperkt/niet aanwezig.
De milieuhygienische kwaliteit van de bovenste 0,5 meter grond is grotendeels waterbodem B, deze dient in buitendijkse grondoplossingen verwerkt te worden. Aangezien de dijkvakken naast de ontgraving worden versterkt met een constructie/binnendijkse grondoplossing, dient deze grond naar verderop gelegen dijkvakken vervoerd te worden.
Op basis van de totale te ontgraving m3, % NT en het % toepasbare grond op landbodem is in onderstaande tabel een score, inclusief motivering weergegeven
Tabel 6.31 Beoordeling Werk met werk maken
Variant | Totaal m3 | % NT | % AW/industrie | score | Motivering |
1a | 210.000 80.000 | 3.19 | 55,56 | - | Door de herinrichting van de Herwijnense Bovenwaard komt meer grond vrij dan nodig voor de naastgelegen dijkvakken van de dijkversterking. Het overschot dient in verderop gelegen buitendijkse dijkvakken toegepast te worden. Vanuit het duurzaamheidsperspectief is het wenselijk om gebiedseigen grond te gebruiken voor de dijkversterking, ook als de dijkvakken verder weg gelegen zijn van de uiterwaard. |
1b | 1,57 | 36,28 | - | Door de herinrichting van de Herwijnense Bovenwaard komt meer grond vrij dan nodig voor de naastgelegen dijkvakken van de dijkversterking. Het overschot dient in verderop gelegen buitendijkse dijkvakken toegepast te worden. Vanuit het duurzaamheidsperspectief is het wenselijk om gebiedseigen grond te gebruiken voor de dijkversterking, ook als de dijkvakken verder weg gelegen zijn van de uiterwaard. | |
2a | 65.000 47.000 | 7,40 | 86,95 | + | De hoeveelheid vrijkomende grond benadert de hoeveelheid grond benodigd voor de naastgelegen dijkvakken van de dijkversterking Gorinchem-Waardenburg. |
2b | 4,10 | 89,65 | ++ | De hoeveelheid vrijkomende grond benadert de hoeveelheid grond benodigd voor de naastgelegen dijkvakken van de dijkversterking Gorinchem-Waardenburg. Wel dient er bijgeleverd te worden. Omdat het aandeel Niet Toepasbare grond (NT) lager is dan variant 2a is deze variant positiever beoordeeld. |
Recreatieve kansen
Alle varianten geven invulling aan de wens om de bestaande plassen langs de dijk verbinding te brengen met de rivier. Het water in de plassen kan hierdoor ververst worden. De inrichting van de geul ten behoeve van KRW (ondieper en flauwere oevers) sluit beter aan bij de wensen van de bewoners dan een brede diepe geul. Bovendien biedt het doorsnijden van de puinrug in variant 2 aanknopingspunten/kansen voor het verwijderen van (een deel) van de rug. Ook dit is ingebracht als wens.
Samengevat is variant 1 positief (+) beoordeeld, variant 2 (++).
Beoordeling varianten
De beoordeling van de varianten op doelbereik is onderstaand samengevat.
Tabel 6.32 Beoordeling mate van doelbereik
Variant 1a | Variant 1b | Variant 2a | Variant 2b | |
Bijdrage aan benodigde riviercompensatie | ++ | + | + | 0/+ |
Bijdrage KRW-opgave | + | + | + | + |
Te compenseren natuur (ha) | + | + | + | + |
Beschikbaarheid grond ten behoeve van dijkversterking (m3) (werk met werk maken) | - | - | + | ++ |
Wensen ensembles/gemeente in het kader van de Dijk is van ons allemaal | + | + | ++ | ++ |