5.13.2 Effecten natuur en groen

Invloed op instandhoudingsdoelen Natura 2000

Bij de afweging van het Voorkeursalternatief is gekozen voor een langsconstructie in de dijkvakken 1a en 1b, om ruimtebeslag in het naastliggende Natura 2000 gebied te voorkomen. Bij het ontwerp van het DO is ervoor gezorgd dat de versterkte dijk volledig buiten de grenzen van het gebied blijft. Daarmee is er geen effect op habitattypen.

Habitatrichtlijnsoorten komen niet voor binnen de invloedszone van de dijk of zijn niet gevoelig voor de mogelijke verstoring (zicht, geluid) samenhangend met de dijkversterking ter plaatse. Derhalve zijn er geen effecten op habitatrichtlijnsoorten.

Binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aan de dijk ter plaatse van dijkvak 1a, 1b en 2a, is geen geschikt broedbiotoop voor vogelrichtlijnsoorten waarvoor aan Rijntakken een instandhoudingsdoelstelling is meegegeven, aanwezig. Derhalve zijn er geen effecten op vogelrichtlijn broedvogels.

Binnen het telvak (RG5310, tussen Haaften en Waardenburg) waar het Natura 2000-gebied Rijntakken ter plaatse van de dijk (dijkvak 1a, 1b en 2a) valt, (en dat groter is dan het Natura 2000-gebied ter plaatse en groter dan de invloedssfeer van de dijk) komen niet-broedvogels voor waarvoor het Natura 200-gebied een slaap- dan wel foerageerfunctie heeft. Soorten waarvoor een slaapplaatsfunctie geldt, worden gemonitoord middels slaapplaatstellingen (SOVON). De aantallen en verspreiding van op gemeenschappelijke slaapplaatsen overnachtende vogels worden middels deze tellingen vastgelegd. Voor het Natura 2000-gebied betreft het de soorten: aalscholver, kleine zwaan, wilde zwaan, toendrarietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient, scholekster, kievit, grutto, wulp en tureluur. Binnen het Natura 2000-gebied in de invloedssfeer van de werkzaamheden aan de dijk ter plaatse van dijkvak 1a, 1b en 2 zijn bij de slaapplaatstellingen geen waarnemingen gedaan van deze soorten. Hiermee kunnen effecten voor de slaapplaatsfunctie worden uitgesloten.

De soorten waarvoor het gebied een foerageerfunctie heeft, zijn: aalscholver, bergeend, fuut, pijlstaart, slobeend, tafeleend, tureluur, wintertaling, brandgans, grauwe gans, kolgans, smient, grutto, kievit, pijlstaart, krakeend, kuifeend, wintertaling, meerkoet, scholekster, wilde eend, wulp. Temeer daar de aantallen voor de meeste soorten zeer laag zijn. In de onderstaande tabel zijn de seizoensgemiddelden voor de telperiodes 2012/2013, 2015/2016 en 2016/2017 (beschikbare gegevens van recente jaren in de NDFF) opgenomen. Dit maakt dat de uiterwaard tegen de dijkvakken waaraan gewerkt gaat worden, van weinig belang is binnen het gehele Natura 2000-gebied Rijntakken.

Tabel 5.5 Gemiddeld seizoensgemiddelde in telvak RG5310 (periode 2012-2017) voor de soorten waarvoor het Natura 2000-gebied Rijntakken een foerageerfunctie heeft.

Soort

Gemiddeld seizoensgemiddelde in RG5310

Aalscholver

3,4

Bergeend

1,6

Brandgans

310,3

Fuut

2,5

Grauwe gans

176,2

Grutto

18,0

Kievit

6,0

Kolgans

276,2

Krakeend

19,9

Kuifeend

20,1

Meerkoet

42,6

Pijlstaart

0,1

Scholekster

10,1

Slobeend

0,9

Smient

136,6

Tafeleend

0,05

Tureluur

0,1

Wilde eend

49,1

Wintertaling

3,2

Wulp

88,9

Het telvak omvat 221,3 ha, waarvan 58 ha Natura 2000-gebied. De exacte verdeling van soorten binnen het telgebied is niet bekend. Een overgroot deel van de 58 ha blijft geschikt als foerageergebied tijdens de werkzaamheden. Dit omdat in de huidige situatie de vogels al gewend zijn aan de verstoring (door onder meer wandelaars en fietsers) waar ze kort onder de bestaande dijk zitten. Binnen de aan- en naastliggende uiterwaard aan de dijkvakken waaraan gewerkt gaat worden, is er voorts volop uitwijkmogelijkheid met geschikt foerageergebied tot buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden. Bovendien geldt voor de soorten grauwe gans, kolgans, brandgans, krakeend, die in hogere aantallen aanwezig zijn binnen het telvak, dat binnen het totale Natura 2000-gebied de gemiddelde aantallen over de meest recente teljaren (SOVON) de instandhoudingsdoelstellingen overschrijden (zie onderstaande tabel. Derhalve zijn de effecten op niet-broedvogels waarvoor het Natura 2000-gebied Rijntakken een foerageerfunctie heeft, uit te sluiten.

Tabel 5.6 Aantallen van relevante niet-broedvogels (seizoensgemiddelden) in het Natura 2000-gebied Rijntakken in relatie tot de instandhoudingsdoelstelling (Netwerk Ecologische Monitoring (Sovon, RWS, CBS, provincies))

Soort 

 13/14

 14/15

 15/16

 16/17

 17/18

gemiddeld

IHD

Aalscholver

990

924

812

1238

1101

1013

1300

Bergeend

117

91

108

90

75

96

120

Brandgans

4119

4166

4117

3876

6325

4521

920

Fuut

665

679

595

703

551

639

570

Grauwe Gans

14704

13695

12756

10943

13520

13124

8300

Grutto

103

116

176

84

21

100

690

Kievit

2677

2805

3888

2300

2739

2882

8100

Kolgans

44592

43050

46585

30246

37782

40451

35400

Krakeend

1321

1774

2258

1857

2665

1975

340

Kuifeend

2345

2060

1925

1782

1838

1990

2300

Meerkoet

5361

5770

5795

5361

4554

5368

8100

Pijlstaart

18

16 

51 

39 

56

37

130

Scholekster

137

179

166

170

112

153

340

Slobeend

382

456

402

548

403

438

400

Smient

6467 

6008 

5109 

3641 

4232

4232

17900

Tafeleend

283

224

186

155

317

233

990

Tureluur

18

24

11

28

15

19

65

Wilde Eend

4828

4035

4614

4027

4394

4380

6100

Wintertaling

1206

985

1135

1085

1358

1154

1100

Wulp

731

746

1025

484

540

705

850

Invloed op kwaliteit NNN gebied en Groene Ontwikkelingszone

Bij een meerderheid van de dijkvakken is sprake van een aantasting van kernkwaliteiten van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) door ruimtebeslag. Het ruimtebeslag in NNN-gebied is weergegeven in deze kaart.

Figuur 5.28 Ruimtebeslag in NNN-gebied

In Zuid-Holland gaat het om 1,5 ha, bestaande uit een viertal kernkwaliteiten (beheertypen, waarvan de helft wordt ingenomen door het Kruiden- en faunarijk grasland). Dit leidt tot een compensatieopgave, inclusief kwaliteitstoeslag die benodigd is voor beheertypen met een lange ontwikkeltijd, van 1,7 ha. De kernkwaliteiten worden (over)gecompenseerd in De Woelse Waard middels ontwikkeling van de beheertypen rivier, glanshaverhooiland, zilt en overstromingsgrasland en droog schraalland. Deze ontwikkeling wordt gekoppeld aan de riviercompensatie en de KRW-opgave in dit gebied.  

In Gelderland zal de dijkversterking leiden tot een aantasting van kernkwaliteiten van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) over een oppervlak van 8,1 ha (aan beheertypen). De helft hiervan wordt ingenomen door ‘zonder beheertype’. Dit betreft als GNN-begrensd oppervlak waaraan nog geen beheertype (of ambitietype) is toegekend. Verder worden de beheertypen rivier, vochtig bos met productie en beek- en rivierbegeleidend bos aangetast. Dit leidt tot een compensatieopgave, inclusief kwaliteitstoeslag, van 9,5 ha. Ruimtebeslag op Kruiden- en faunarijk grasland wordt gecompenseerd op de nieuwe buitenbermen van de nieuwe dijktaluds. In de Herwijnense Bovenwaard wordt de kernkwaliteit c.q. beheertype Rivier (over)gecompenseerd. De overige beheertypen worden (over)gecompenseerd op het Heuff-terrein.

De analyse van de effecten op NNN / GNN-gebied en de wijze waarop deze effecten worden gecompenseerd is uitgebreid beschreven in het NNN-compensatieplan.

De indirecte effecten op de natuurgebieden als gevolg van veranderingen in de grondwaterstand zijn relatief beperkt. Er vinden binnendijks geen significante grondwaterstandsveranderingen in natuurgebieden. De verandering van grondwaterstanden heeft in geen van de hydrologische situaties invloed op binnendijks gelegen natuurgebieden. De geulen in de uiterwaarden (Crobsche Waard, Herwijnense Bovenwaard, Woelse Waard) zorgen voor een grotere dynamiek in het grondwater in deze uiterwaarden. Deze grotere dynamiek past bij de gewenste natuurlijke ontwikkeling in deze uiterwaarden. De gemiddelde grondwaterstand buiten de vergravingen verandert overigens niet. 

Invloed op leefgebieden van beschermde soorten

Binnen de periferie van de dijkversterkingswerkzaamheden komen verschillende beschermde soorten voor van de soortgroepen vogels, zoogdieren, amfibieën. Zie voor het onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten het Soortenmanagementplan deel I. Werkzaamheden kunnen direct (bv ruimtebeslag) of indirect (bv verstoring) effect hebben op de vaste rust- en verblijfplaats. Een enkel dijkvak uitgezonderd vind vrijwel langs het hele traject aantasting van zomer-/ paarverblijven van gewone dwergvleermuis (enkele keer ruige dwergvleermuis) plaats. Aantasting van vliegroutes voor vleermuizen langs opgaande vegetatie speelt op enkele locaties. Het verdwijnen van opgaande vegetaties (struweel, bosschages) leidt tevens op het aantasten van leefgebied van kleine marterachtigen (wezel, hermelijn, bunzing) en/of bever. Enkele objecten binnen het ruimtebeslag zijn geschikt voor steenmarter, en verdwijnen hierdoor.

Bij vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (ransuil, steenuil, huismus) is het effect veelal beperkt tot aantasting van het leefgebied (territorium). In enkele gevallen verdwijnt (ook) de nestlocatie (ooievaar, buizerd). De effecten op amfibieën variëren per dijkvak. In dijkvakken 1b en 2a verdwijnt compleet leefgebied van de kamsalamander, terwijl dit effect in dijkvakken 4b, 5a, 5b en 5b ‘beperkt’ blijft tot overwinteringsbiotoop. Dit laatste geldt ook voor rugstreeppad en poelkikker.

Figuur 5.29 (mogelijke) effecten op beschermde soorten

In het Soortenmanagementplan deel II zijn de (potentiële) effecten op beschermde soorten beschreven en de maatregelen die worden genomen om de effecten te mitigeren.  

De Ontwerpmaatregelen uit het soortenmanagementplan zijn weergegeven in onderstaande kaart.

Figuur 5.20 Ontwerpmaatregelen soortenmanagementplan

Bomen en houtopstanden

Als gevolg van de dijkversterking moeten bomen worden gekapt. Het gaat om individuele bomen (zoals laanbeplanting of losse bomen langs de binnenzijde van de dijk) en om bosschages (houtopstanden). In de meeste dijkvakken worden bomen en bosschages geraakt, in totaal 7 ha, variërend van 0,01 tot 0,52 ha per dijkvak. Veel van deze houtopstanden liggen in NNN-gebied; via de NNN-compensatie vindt hiervoor compensatie plaats. Voor het kappen van houtopstanden met een bepaalde omvang moet een melding (Wet natuurbescherming) worden gedaan; deze houtopstanden moeten worden herplant. Voor het kappen van bepaalde individuele bomen is een kapvergunning van de gemeente nodig. Dit geldt bijvoorbeeld voor beeldbepalende/monumentale bomen in de gemeente Gorinchem en waardevolle en bijzondere bomen in de gemeente West Betuwe. In de gemeente Gorinchem worden onder meer op het Ravelijn beeldbepalende bomen gekapt. De bomen op de Ravelijn worden gekapt in het kader van het opnieuw zichtbaar maken van de contouren van het Ravelijn. Dit is een maatregel die in het kader van de Heritage Impact Assessment wordt genomen. In de gemeente West Betuwe liggen drie beschermde bomen binnen het ruimtebeslag van de dijkversterking: de 'koningslinde' (bruine beuk) in dijkvak 6a, de grote paardenkastanje in dijkvak 7j en de oude eik bij de veerstoep Brakel (dijkvak 8c). Deze bomen worden ingepast in het ontwerp.

Voor meer informatie over de vergunningen die worden aangevraagd voor het kappen van bomen en houtopstanden wordt verwezen naar het onderdeel over de vergunningen.

Effecten op KRW

Voor de KRW is bepaald wat het ruimtebeslag zal zijn van het Ecologische Relevant Areaal (ERA). In totaal zal er sprake zijn van ruimtebeslag in 2,8 ha ERA. Er is alleen sprake van ruimtebeslag in het onderdeel ‘niet verbonden met het zomerbed’. Hiervan overlapt 2,2 ha met NNN-areaal waar ook ruimtebeslag plaastvindt. Omdat er geen dubbelcompensatie hoeft plaats te vinden, wordt deze 2,2 ha ERA gecompenseerd met de NNN-compensatie. Dan resteert er een oppervlak van 0,6 ha ERA dat gecompenseerd moet worden. (Over)compensatie hiervan vindt plaats in de Crobsche Waard middels met brede oevers (i.c. beheertype Rivier).

Uitvoeringseffecten

De uitvoeringshandelingen gaan gepaard met de uitstoot van stikstofverbindingen door materieel. De tijdelijke extra stikstofdepositie kan negatieve gevolgen hebben voor beschermde habitattypen in Natura 2000 gebieden. De effecten van de stikstofuitstoot van de uitvoeringswerkzaamheden van de dijkversterking zijn in kaart gebracht in een zogenoemde Passende Beoordeling. Voor deze effecten wordt een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd.

De uitvoeringswerkzaamheden in de nabijheid van Natura 2000 gebied gaan gepaard met extra geluid en beweging. De vogels hebben op basis van de bestaande situatie al een zekere afstand tot de dijk ingenomen en hebben - indien er sprake is van aanvullende visuele of optische verstoring als gevolg van de werkzaamheden - binnen het Natura 2000-gebied zelf, veel ruimte om (tijdelijk) naar uit te wijken. In de huidige situatie is er overigens al sprake van geluidsbelasting als gevolg van het verkeer op de A2. Ook hier heeft gewenning opgetreden. De afstand tot de verstoringsbron wordt door de werkzaamheden niet kleiner en de mogelijkheden om uit te wijken naar geschikt leefgebied binnen het Natura 2000-gebied alhier is zeer ruim. Er is daarom geen sprake van negatieve effecten.