5.14 Duurzaamheid

Duurzaam materiaal gebruik en energiebesparing

Wat betreft duurzaam materiaalgebruik is er in hoofdlijn onderscheid tussen het versterken van de dijk in grond versus het versterken van de dijk met constructieve elementen en het energie-effect dat deze hebben. Grond is een natuurlijk materiaal met een oneindige levensduur dat eenvoudig her te bestemmen is en is daardoor een duurzamer materiaal dan het toepassen van een constructief element. Dit heeft immers een eindige levensduur, wordt geproduceerd van beton of staal met gebruik van veel energie en het herbestemmen is minder eenvoudig. Tevens vergt het versterken in grond minder energie omdat dit geen productie, beheer en sloopproces omvat. Uitgangspunt is daarom het voorkomen en minimaliseren van het aantal toe te passen constructies. Bij tweederde van de dijkvakken wordt op dit moment geen constructie toegepast. Ten opzichte van het Voorkeursalternatief is het aantal dijkvakken waarin constructies worden toegepast met 2 verminderd.

De beperking in de hoeveelheid toe te passen materiaal heeft een positieve impact op het milieu. Ook het toepassen van gebiedseigen grond in het project heeft en positief effect op het milieu. Deze impact is berekend met behulp van de DuboCalc methode. DuboCalc is een methode om de milieueffecten te berekenen van een materiaal, een bouwwerk -of methode. De gehele levenscyclus komt daarbij in beeld, vanaf de winning tot en met de sloop. De resultaten hiervan zijn gepresenteerd in paragraaf 3.3.5. In een nadere uitwerking van het ontwerp wordt onderzocht hoe nog verdere verduurzaming mogelijk is door duurzaam materiaal gebruik en duurzame inzet van materieel.

Toekomstbestendige inrichting

De inrichting van de dijk is toekomstbestendig als deze in de toekomst relatief gemakkelijk kan worden uitgebreid. Wanneer er een constructie in de dijk wordt aangebracht zijn toekomstige ontwikkelingen in de toekomst minder flexibel en adaptief in te passen.

In de uitwerking van het ontwerp zijn pipingmaatregelen verder uitgewerkt. Om piping tegen te gaan is er in 20 dijkvakken (gedeeltelijk) een verticale maatregel, oftewel een constructie, nodig. In elf van deze dijkvakken (2b, 4a, 6a, 7a, 7g, 7i, 8c, 9a, 11a, 12a en 12e) is de gekozen voorkeursoplossing ook al een langsconstructie, en kunnen de pipingmaatregelen gecombineerd worden. In de overige negen dijkvakken (4b, 6b, 7e, 7h, 8a, 8b, 8d, 9b en 12c) is naast het aanbrengen van grond voor stabiliteit aanvullend nog een aparte langconstructie (heavescherm) nodig tegen piping. Dit beperkt toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, maar de beperking is veel minder groot dan wanneer was gekozen voor zeer brede pipingschermen.

De keerzijde van de keuze voor het sparen van zoveel mogelijk woningen is dat bij een volgende dijkversterking wederom rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van een groot aantal woningen. In de toekomst moet dus wederom worden overwogen hoe om te gaan met deze bestaande dijkwoningen.