Mate van doelbereik

In deze paragraaf wordt ingegaan op de mate van doelbereik van de verschillende varianten zoals beschreven in paragraaf 6.2.4. De doelen en kansen betreffen:

  1. Hoeveel waterstandverlagend effect wordt er gerealiseerd (tbv riviercompensatie)?

  2. In hoeverre draagt de inrichting bij aan de KRW-doelen?

  3. Hoeveel NNN en Ecologisch relevant areaal kan gecompenseerd worden?

  4. Hoeveel grond kan gebruikt worden voor de dijkversterking/wat zijn de grondstromen?

  5. In hoeverre kan invulling worden gegeven aan de wensen van de omgeving/gemeente met betrekking tot recreatie/beleving

Riviercompensatie

Het hydraulische effect van de varianten is getoetst bij de vigerende maatgevende hoogwaterafvoer van 16.000 m3/s. In het kader van hoogwaterveiligheid zijn de waterstandseffecten in de rivieras onderzocht.

Tabel 6.44 Waterstandseffect in de as van de rivier

 

Variant 1a

Variant 1b

Variant 2a

Variant 2b

Waterstandverlaging in de as van de rivier (cm)

3 cm

3,5 cm

1,0 cm

1,0 cm

Alle varianten realiseren in mindere of meerdere mate een waterstandsverlaging en dragen daarmee bij aan de riviercompensatie. Varianten 1a en 1b leveren het grootste waterstandverlagend effect, variant 1b is sterk positief beoordeeld (+++) en variant 1a is positief beoordeeld (++). Deze varianten behalen meer waterstandsverlaging dan nodig voor de riviercompensatie. De overige varianten behalen een beperktere waterstandsverlaging, deze varianten behalen niet voldoende waterstandsdaling om de opstuwing van het VKA 1.0 te compenseren. Ze zijn licht positief beoordeeld (0/+).

Tabel 6.45 Beoordeling mate van doelbereik riviercompensatie

 

Variant 1a

Variant 1b

Variant 2a

Variant 2b

Bijdrage aan benodigde riviercompensatie

++

+++

0/+

0/+

Bijdrage KRW-doelen

In het kader van de KRW wordt voor de Woelse Waard gestreefd naar verbeteringen voor macrofauna, waterplanten en vissen. De opgave is dat er 30 ha zodanig geschikt is c.q. wordt gemaakt dat deze bijdragen aan de KRW-doelstelling.

De inrichting voorziet in het ruim vergroten van het huidige oppervlak aan door het getij beïnvloed open water. Er worden benedenstrooms permanent aangetakte strangen gegraven met flauwe oevers en oplopend bodemprofiel. Hierdoor neemt het gebied dat onder invloed van getij en rivierdynamiek staat en eerst bestond uit de twee plassen die een open verbinding hebben met de rivier, fors toe. Er ontstaat een natuurlijke verdeling aan van matig diep (1-3m), ondiep water (0-1m) en oevers voor optimale beschikbaarheid aan leefgebied voor de kenmerkende soorten binnen het gebied. Door de aanleg van (zeer) flauwe oevers in de strangen maar ook in de plassen (dit laatste alleen bij variant 2a en 2b) vindt er maximalisatie van de intergetijdenzone plaats. Door verschil in stroomsnelheden (brede versus smalle delen) en erosie- en sedimentatieprocessen ontstaat er hier variatie in substraat, uiteenlopend van een organische tot zandige waterbodem. Omdat de oevers van de geulen in beide b-varianten steiler zijn en het water dieper (wat voorde KRW geen meerwaarde heeft), dragen deze minder bij aan het doelbereik. Daar staat tegenover dat variant 2a ruim meer bijdraagt dan variant 1a omdat hier de oevers van de bestaande plassen natuurvriendelijk worden ingericht.

In de matig diepe tot ondiepe waterzone ontwikkelt zich een vegetatiegradiënt van ondergedoken waterplanten, vegetaties van drijfbladplanten tot een helofytenzone die overgaat in riet- en biezenvegetaties (met voor het intergetijdengebied kenmerkende soorten als spindotter en driekantige bies) en natte strooiselruigten. Deze vegetaties zijn een KRW-doel op zich en bieden tegelijkertijd paai-, opgroei- en schuilgelegenheid voor vissen. Het gaat hierbij om soorten van langzaam stromende rivieren (KRW-watertype R8) zoals rheofiele (stromend water) en eurytope soorten (van zowel stromend als stilstaand water). Hiernaast komen ook diadrome soorten (vissen met trekgedrag van zoet naar zout en vice versa) voor. Hiernaast fungeert dit riviertype als doortrekgebied voor anadrome soorten (die vanuit zee de rivieren optrekken om te paaien) die zich voortplanten in de bovenloop van de rivier of zijrivieren. Door de bestaande plassen te verondiepen wordt het begroeibaar oppervlak sterk vergroot evenals het oppervlak dat voor vissen de genoemde diverse functies kan hebben. Het aanbrengen van hard substraat in de vorm van dood hout vergroot verder de geschiktheid van de plassen voor vissen omdat het extra schuilmogelijkheid biedt. Vanwege de aanwezigheid van vis van verschillende jaarklassen bieden de strangen en de plassen voldoende prooi voor roofvis. De visstand wordt met de inrichting duidelijk minder eendimensionaal (zoals nu de plassen zijn), maar juist soortenrijk.

De ondiepe oevers en met name de dagelijks droogvallende delen waar slib/ sediment wordt afgezet, zijn waardevol voor de ontwikkeling van een gezonde en soortenrijke macrofaunagemeenschap. Het hard substraat dat in variant 2a en 2b in de vorm van dood hout wordt aangebracht biedt structuren waar macrofauna zich aan kan hechten.

De uiterwaardverlaging die plaats vindt, vergroot het oppervlak dat bij hogere rivierafvoeren onder water komen te staan waardoor in het vroege voorjaar in deze geïnundeerde graslanden waardevol ondiep paaigebied voor vissen ontstaat.

De matig diepe tot ondiepe waterzone en natte oevers die met alle varianten worden ontwikkeld zijn in hun volle omvang relevant voor de maatlat ‘waterplanten’ en voor de maatlat ‘vissen’. Omdat de strangen en de plassen meerder relevante functies voor de vissengemeenschap bieden neemt ook de onderlinge samenhang binnen en tussen de openwaterdelen toe en kunnen deze open wateren in hun volle omvang als relevant voor de KRW-maatlat ‘vissen’ worden gerekend. Oppervlakten grasland in het vroege voorjaar overstromen dragen hier tevens aan bij. De ondiepe waterzone, de waterplantenvegetaties en ondiepe, (matig) begroeide en vooral dagelijks droogvallende slibrijke oevers zijn relevant voor de maatlat ‘macrofauna’. Het aangebrachte harde substraat draagt ook bij aan deze maatlat en maakt dat ook open water rondom deze structuren relevant worden. Het verondiepen van de oevers van de plassen in variant 2a en 2b doet de relevantie voor macrofauna nog toenemen.

Al met al leidt de inrichting van de Woelse Waard ertoe dat de opgave om (minimaal) 30 ha geschikt te maken voor de KRW-doelstellingen, ruim wordt gehaald. Wel is er een duidelijk onderscheid te maken in de mate waarin de varianten bijdragen aan de KRW-opgave. De oevers van de geulen zijn in variant 2a en 2b flauw en het water ondiep. Voorts worden hier de oevers van de bestaande plassen verlaagd c.q. verflauwt. In beiden wordt rivierhout aangebracht. In variant 1a en 1b ontbreekt het verflauwen van de oevers van de bestaande plassen en wordt geen rivierhout aangebracht, waardoor deze varianten minder positief zijn beoordeeld dan varianten 2a en 2b. Voorts is hier het onderscheid het verschil in steilte van de oevers van de geulen en de diepte. Het koppelen van de plassen heeft geen meerwaarde omdat dit meer van hetzelfde toevoegt als wat met de geulen wordt aangelegd. Bovendien verdwijnt daarmee de laagdynamische component: de nu geïsoleerde plassen overstromen in de huidige situatie incidenteel, wat met aantakken geheel verdwijnt.

Samengevat zijn de varianten 1a en 1b beperkt/licht positief beoordeeld (+ en 0/+). Varianten 2a en 2b is zijn sterk positief beoordeeld (+++).

Tabel 6.46 Beoordeling mate van doelbereik

 

Variant 1a

Variant 1b

Variant 2a

Variant 2b

Bijdrage KRW opgave

+

0/+

+++

+++

Natuurcompensatie

Binnen de provincie Zuid-Holland bedraagt de compensatieopgave voor NNN-gebied 5,92 ha waarvan 5 ha bestaat uit kruiden- en faunarijk grasland (4,09 ha) en zilt en overstromingsgrasland (0,81 ha). De overige drie, kwalitatief hoger te waarderen beheertypen (rivier, moeras en rivier- en beekbegeleidend bos) waarvoor compensatie nodig is, hebben samen een compensatieopgave van 1 ha.

Ter plaatse van de dijkversterking is er binnen de provincie geen compensatiegebied beschikbaar omdat al het buitendijks gebied aangewezen is als NNN. Dit buitendijks gebied wordt grotendeels ingenomen door de Woelse Waard. Met de inrichting wordt een geul met flauw oplopende oevers en moerasvlakten gerealiseerd en ontstaat er een natuurgebied dat past bij het rivierenlandschap.

Hiermee wordt het te compenseren oppervlak van de beheertypen rivier en moeras veruit overstegen. De inrichting leidt in overmaat aan kwalitatief hogere beheertypen dan de twee te compenseren graslandtypen. Middels beheer is binnen de moerasdelen te sturen op ontwikkeling van het beheertype rivier- en beekbegeleidend bos waardoor de compensatieopgave makkelijk wordt gehaald. Hierbij dient vermeld dat het beheertype in zijn huidige verschijningsvorm op de locatie waar het zal verdwijnen nog zeker niet het karakter heeft van het betreffende beheertype. Eerder is ter plaatse sprake van een nog relatief open wilgenstruweel.

Al met al leidt de inrichting van de Woelse Waard tot een zodanige kwaliteitsimpuls van dit NNN-gebied, dat deze in voldoende mate de compensatieopgave invult en het ook legitiem is om de compensatie binnen het NNN te realiseren. Wel is het zo dat varianten 2a en 2b meer bijdragen omdat hierbij als gevolg van het verflauwen van de oevers van de plassen, meer wordt bijgedragen aan de opgave voor moeras. Voorts zullen de minder steile oever en het ondieper water van de geulen in variant 1b en 2b meer bijdragen aan een goede kwaliteit van rivier.

Samengevat zijn de varianten 1a en 1b zijn beperkt/licht positief beoordeeld (+ en 0/+). Varianten 2a en 2b zijn positief beoordeeld (++).

Tabel 6.47 Beoordeling doelbereik compensatie NNN

 

Variant 1a

Variant 1b

Variant 2a

Variant 2b

Te compenseren natuur (ha)

+

0/+

++

++

Werk met werk maken: grondstromen

De grond die vrij komt bij de herinrichting van de Woelse Waard is in potentie geschikt voor hergebruik of als toepassing in het project van de dijkversterking. De grond kan worden toegepast voor het aanbermen binnenwaarts, aanbermen buitenwaarts of de aanleg van de nieuwe dijk buitenwaarts. Om na te gaan of de grond toegepast mag worden voor de dijkversterking heeft een verkenning plaatsgevonden naar de mogelijkheden van hergebruik van grond uit de Woelse Waard [Graaf Reinaldalliantie, 2018].

Om de mogelijkheden voor het grondverzet te bepalen is de verwachte bodemkwaliteit getoetst aan de wettelijke mogelijkheden van de verschillende toepassingsvarianten (bv aanbermen buitenwaarts of binnenwaarts).

Verwachte bodemkwaliteit vrijkomende grond

Bij het onderzoek zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

Hieruit blijkt het volgende:

Bodemzoneringskaart

Op basis van de bodemzoneringskaart is een indeling te maken van de verwachte bodemkwaliteit van de vrijkomende grond. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de kwaliteitszones 0, 1, 2, 3, 4 en 5. Deze kwaliteitszones zijn te relateren aan de kwaliteitsklassen zoals gedefinieerd in het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit bodemkwaliteit maakt onderscheidt tussen de kwaliteitsklasse voor waterbodems (Altijd toepasbaar, klasse A, klasse B en Nooit toepasbaar) en de bodemkwaliteitsklasse voor landbodems (Altijd toepasbaar, wonen, industrie, Niet toepasbaar en Niet toepasbaar >I).

Dalemse Gat en Kribvak 954 (oeverzone)

Uit de bekende bodeminformatie blijkt dat er geen puntbronnen en binnen het onderzoeksgebied bekend zijn. Het Dalemse Gat is in gebruik geweest als slibdepot. De combinatie met de vroegere belasting van verontreinigd sediment uit de Rijn maakt dat het Dalemse Gat en de Oeverzone in de Kribvakken als verontreinigd beschouwd worden. De verwachting is dat het slib nooit toepasbaar is.

In het schetsontwerp worden geen maatregelen voorzien die leiden tot vrijkomende grond uit het Dalemse Gat of Kribvak 954. Wel zal er gezocht worden naar mogelijkheden om deze plassen te verondiepen.

Uiterwaard ten westen van het Dalemse Gat

Dit deel van de Waard is ingedeeld in zone 4 en de verwachte kwaliteitsklasse van de waterbodem tot 0,5 m is ‘Niet toepasbaar’. De waterbodem vanaf 0,5 tot 1,0 m is ingedeeld in zone 3 en is geclassificeerd als kwaliteitsklasse B en bodemkwaliteitsklasse industrie. Beneden 1,0 m is de waterbodem ingedeeld in zone 2 en is geclassificeerd als kwaliteitsklasse A en bodemkwaliteitsklasse ‘Wonen’.

Uiterwaard ten oosten van het Dalemse Gat

De bovengrond (tot 0,5 m-mv) van het oostelijke deel van de Waard is ingedeeld in zone 3 en is geclassificeerd als kwaliteitsklasse B (waterbodem) en bodemkwaliteitsklasse industrie. De onderliggende bodemlaag is ingedeeld in zone 1 en is geclassificeerd als kwaliteitsklasse A en bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde (Altijd toepasbaar).

Op basis van het bovenstaande kunnen de volgende grondstromen verwacht worden:

  • Westelijke uiterwaard (0,0 tot 0,5 m-mv), klasse B of Nooit toepasbaar / Niet toepasbaar of >I

  • Westelijke uiterwaard (0,5 tot 1,0 m-mv), klasse B / Industrie

  • Westelijke uiterwaard (1,0 tot 1,5 m-mv), klasse A of B / Wonen

  • Oostelijke uiterwaard (0,0 tot 0,5 m-mv), klasse B / Industrie

  • Oostelijke uiterwaard (vanaf 0,5 m-mv), klasse A / Achtergrondwaarde (Altijd toepasbaar)

Toetsing bodemkwaliteit aan de toepassingsvarianten

In de onderstaande tabel is samengevat weergegeven voor welke toepassingsvarianten de vrijkomende grond in aanmerking komt.

Tabel 6.48 Toepassingen vrijkomende grond (* m-mv = meter beneden maaiveld en ** GBT = grootschalige bodemtoepassing)

Vrijkomende grond

Kwaliteitseis voor toepasssen

Verwachte kwaliteit

Komt in aanmerking voor hergebruik (ja/nee)

Aanvullende voorwaarde

Toepassen grond bij het aanbermen binnenwaarts

Westelijk deel (0,0 tot 0,5 m-mv*)

Achtergrondwaarde

Niet toepasbaar of >I

Nee

Geen

Westelijk deel (0,5 tot 1,0 m-mv)

Industrie

Nee

Westelijk deel (1,0 tot 1,5 m-mv)

Wonen

Nee

Oostelijk deel (0,0 tot 0,5 m-mv)

Industrie

Nee

Oostelijk deel (vanaf 0,5 m-mv)

Achtergrondwaarde

Ja

Aanbermen buitenwaarts

Westelijk deel (0,0 tot 0,5 m-mv)

Klasse B (is afhankelijk van locatie)

Klasse B of Nooit toepasbaar

Nee

De toepassingsklasse is afhankelijk van de bodemkwaliteit van de zone waarin de grond/baggerspecie toegepast wordt.

Westelijk deel (0,5 tot 1,0 m-mv)

Klasse B

Ja

Westelijk deel (1,0 tot 1,5 m-mv)

Klasse A of B

Ja

Oostelijk deel (0,0 tot 0,5 m-mv)

Klasse B

Ja

Oostelijk deel (vanaf 0,5 m-mv)

Klasse A

Ja

Nieuwe dijk buitenwaarts en verwijderen bestaande dijk

Westelijk deel (0,0 tot 0,5 m-mv)

Klasse B (is afhankelijk van locatie)

Klasse B of Nooit toepasbaar

Nee

De toepassingsklasse is afhankelijk van de bodemkwaliteit van de zone waarin de grond/baggerspecie toegepast wordt.
 Voor toepassing in een GBT*** moet de grond/baggerspecie voldoen aan de samenstelling en emissie-eisen

Westelijk deel (0,5 tot 1,0 m-mv)

Klasse B

Ja

Westelijk deel (1,0 tot 1,5 m-mv)

Klasse A

Ja

Oostelijk deel (0,0 tot 0,5 m-mv)

Klasse B

Ja

Oostelijk deel (vanaf 0,5 m-mv)

Klasse A

Ja

Conclusies grondstromen

Uit de inventarisatie van de verwachte bodemkwaliteit van de vrijkomende grond uit de Woelse Waard blijkt het volgende:

  • Getoetst aan de eisen van de toepassingsvarianten zijn er mogelijkheden om de vrijkomende grond binnen het project GoWa toe te passen. Dit geldt voor het buitenwaarts aanbermen van de dijken en het buitenwaarts aanleggen van een nieuwe dijk.

  • Er zijn geen of nauwelijks kansen voor een binnendijkse toepassing.

  • De kans is groot dat de bovengrond van de uiterwaard ten westen van de Dalemse Geul tot 0,5 m-mv en de grond van de oeverzone niet voor hergebruik en opnieuw toepassen in aanmerking komen. Wanneer deze grond ontgraven wordt dan moet rekening gehouden worden met afvoer van de baggerspecie/grond naar een erkende inrichting.

In alle gevallen moet de bodemkwaliteit van de vrijkomende baggerspecie/grond worden vastgesteld door het uitvoeren van een waterbodemonderzoek. Hiermee kunnen de mogelijkheden voor de toepassing definitief worden vastgesteld.

Samenvattend: Vanwege de fysische – en milieu hygiënische eigenschappen zal de ontgraven grond toegepast dienen te worden als kernmateriaal in de buitendijkse kruinverleggingen. De benodigde hoeveelheid kernmateriaal in de naastgelegen dijkvakken 12c t/m 13c bedraagt inclusief zettingen 190.000 m3 ( 135.000 m3 exclusief zettingen ). Optimalisaties van het ontwerp van het voorkeursalternatief kunnen betekenen dat de benodigde hoeveelheid materiaal voor deze dijkvakken mogelijk minder wordt. Voor andere dijkvakken is het kostenvoordeel naar verwachting beperkt/niet aanwezig.

Op basis van de totale hoeveelheid te ontgraven materiaal en het percentage niet toepasbare grond in de totale ontgraving is in onderstaande tabel een score met daarbij een motivering weergegeven.

Tabel 6.49 Beoordeling werk met werk maken

Variant

Totaal m3

% NT

score

Motivering

1a

264.496

621.122

19,7

- -

Door de herinrichting van de Woelse Waard komt meer grond vrij dan nodig voor de naastgelegen dijkvakken van de dijkversterking. Het overschot dient middels laadbrug over water vervoerd te worden naar andere dijkvakken tbv de dijkversterking. Dit is in verhouding duur, maar goedkoper dan gronden van buiten het project. Vanuit het duurzaamheidsperspectief is het wenselijk om gebiedseigen grond te gebruiken voor de dijkversterking, ook als de dijkvakken verder weg gelegen zijn van de uiterwaard.

1b

8,9

- -

Meer m3 vrijkomende dan benodigd in de naastgelegen dijkvakken. Het Door de herinrichting van de Woelse Waard komt meer grond vrij dan nodig voor de naastgelegen dijkvakken tbv de dijkversterking. Het overschot dient middels laadbrug over water vervoerd te worden naar andere dijkvakken van de dijkversterking. Dit is in verhouding duur, maar goedkoper dan gronden van buiten het project. Vanuit het duurzaamheidsperspectief is het wenselijk om gebiedseigen grond te gebruiken voor de dijkversterking, ook als de dijkvakken verder weg gelegen zijn van de uiterwaard.

2a

83.729

119.533

22,0

-

De vaste kosten voor ontgraving van gronden in de uiterwaard zijn hoger dan wat de vrijkomende grond kan opleveren voor de dijkversterking Gorinchem-Waardenburg. Vanuit het duurzaamheidsperspectief is het wenselijk om gebiedseigen grond te gebruiken voor de dijkversterking, ook als de dijkvakken verder weg gelegen zijn van de uiterwaard.

2b

12,9

+

Met hetzelfde ruimtebeslag als variant 2a, komt er circa 35.000 m3 meer grond vrij voor de naastgelegen dijkvakken tbv de dijkversterking. Dit is het gevolg van een hoger gelegen maaiveld ter hoogte van de voorziene geul. Daarnaast is het percentage niet toepasbare grond lager danvariant 2a. .

Wensen omgeving

Alle varianten geven de mogelijkheid om invulling te geven aan de wensen om parkeerplaatsen ter hoogte van de dijk te realiseren en een vogelkijkhut aan te leggen. Omdat de geulen in variant 2 minder ruimte in beslag nemen dan in variant 1 is de aanleg van wandelroutes in deze variant iets makkelijker te realiseren.

Variant 2 is derhalve iets positiever beoordeeld dan variant 1. De exacte invulling van de recreatieve wensen wordt nader uitgewerkt in het inrichtingsplan.

Beoordeling varianten

De beoordeling van de varianten op doelbereik is onderstaand samengevat.

Tabel 6.50 Beoordeling mate van doelbereik

 

Variant 1a

Variant 1b

Variant 2a

Variant 2b

Bijdrage aan benodigde riviercompensatie

++

+++

0/+

0/+

Bijdrage KRW-opgave

+

+

+++

+++

Te compenseren natuur (ha)

+

+

++

+

Beschikbaarheid grond ten behoeve van dijkversterking (m3)

--

--

-

+

Wensen ensembles/gemeente in het kader van de Dijk is van ons allemaal

0/+

0/+

+

+