(Grond)water

Referentiesituatie

De Crobsche Waard is een waterrijke uiterwaard, die het gevolg is van de winning van grondstoffen. De Waal is bij de Crobsche Waard door de deklaag heen gesneden, waardoor er een goed contact is met het eerste watervoerend pakket.

Deklaagdikte

Voor inzicht in de deklaagdikte bij de Crobsche Waard zijn drie informatiebronnen beschikbaar, namelijk grondboringen, de zandbanenkaart en GeoTop. De zandbanenkaart (zie figuur 6.16) geeft voor het gebied rondom de winput en de Beslagput een dikte van de deklaag van ca 1 à 2 meter en lokaal 3 m.

Figuur 6.16 Zandbanenkaart (Berendsen, 2009).

De grondboringen (FUGRO, 2007) en Geotop laten een sterk gevarieerd beeld zien van de opbouw van de ondiepe ondergrond. In grote lijnen bestaat de ondergrond uit een deklaag met sterk variërende dikte. Onder de deklaag komt lokaal een zone voor bestaande uit fijne zanden afgewisseld met kleilenzen. De grove zanden en grinden van het eerste watervoerend pakket zijn aanwezig van een diepte van -4 m+NAP (grofweg 7 m min maaiveld).

Werking watersysteem

De Waal heeft een zeer sterke invloed op de werking van het watersysteem rond de Crobsche Waard. Dit is goed te zien in de metingen van de stijghoogten van het grondwater met sterke fluctuaties en de directe relatie met het peil van de Waal. Voor de periode 2016 en 2017 zijn de metingen in samenhang gepresenteerd onderstaand figuur 6.17.

Figuur 6.17 Gemeten stijghoogten en relatie met Waalpeil

De locaties van de peilbuizen (waarin de stijghoogten zijn gemeten) is binnendijks ten noordwesten van Haaften. Uit de figuur blijkt dat in het eerste watervoerend pakket een duidelijke reactie is te zien op het waterpeil van de Waal. Dit resulteert in een dynamiek van ca 3 m in het eerste watervoerend pakket. In de reactie van de stijghoogte is een dempende werking te zien; dit wordt waarschijnlijk voor een belangrijk deel veroorzaakt door de dempende werking van de oppervlaktewaterplassen buitendijks.

De winputten in de Crobsche Waard kunnen onderverdeeld worden in drie watersystemen: de huidige winput, de Beslagput en de winputten achter de zomerkade. Alle winputten hebben een diepte van meer dan 20 meter, waardoor ze een goede verbinding met het eerste watervoerende pakket hebben. Het verschil tussen de winputten is de aanwezige dynamiek (waterpeilen) en inundatiefrequentie. De huidige winput heeft een open verbinding met de Waal, het waterpeil beweegt volledig mee met het waterpeil van de Waal. Deze winput heeft de grootste dynamiek. De Beslagput heeft geen open verbinding met de Waal, wel zal via een laagte in het maaiveld de Beslagput inunderen vanaf een waterpeil van 2,30 m+NAP. Dit waterpeil treedt meerdere perioden per jaar op, wat in totaal circa 100 dagen per jaar is (figuur 6.17).

De overige winputten liggen achter het hoogwatervrijterrein en de zomerkade, die voorkómen dat de winputten overstromen beneden een rivierstand van circa 5 m+NAP. Deze rivierstand treedt maar eens in de paar jaar op. In de overige situaties bewegen de winputten mee met de stijghoogte van het eerste watervoerend pakket.

Hoogwaterperioden

Uit de grafiek blijkt dat de Waal tijdens hoogwaterperioden een sterk infiltrerende werking heeft en dat de kwel binnendijks dan maximaal is. De hoge waterstand op de Waal zorgt ervoor dat de stijghoogten vlak achter de dijk sterk toenemen. De invloed van de Waal neemt af naar mate de afstand tot de Waal toeneemt. De aanwezige deklaag (binnendijks) zorgt ervoor dat de grondwaterstanden aan maaiveld gedempt worden.

De uiterwaarden bij Crobsche waard staan tijdens hoogwater onder water. Tijdens deze situatie is in de uiterwaard sprake van (sterke) infiltratie naar het eerste watervoerend pakket en stroming richting binnendijks gebied. Daar waar de deklaag is ontgraven (ontgrondingen) is er sterke interactie met het grondwatersysteem en is de wegzijging maximaal.

Laagwaterperioden

Tijdens laagwaterperioden heeft de Waal een drainerende werking waardoor er grondwaterstroming vanuit het binnendijkse gebied richting de rivier optreedt. De lage waterstand op de Waal zorgt ervoor dat de stijghoogten achter de dijk sterk afnemen. De invloed van de Waal neemt af naar mate de afstand tot de Waal toeneemt.

Toelichting effecten varianten

De varianten kunnen geohydrologische effecten veroorzaken als gevolg van:

  • Vergraving van de deklaag: Het vergraven van de deklaag kan van grote invloed zijn op het hydrologisch functioneren in het gebied omdat het de interactie tussen de Waal en het grondwatersysteem dempt.

  • Nieuwe verbindingen met de Waal: Ter plaatse van de ontgravingen ontstaat een oppervlaktewater met de dynamiek van de Waal. Deze dynamiek heeft zijn weerslag op het grondwatersysteem afhankelijk van de hydrologische situatie. Wanneer het rivierpeil lager is dan de stijghoogte in de omgeving zal het oppervlaktewater gaan draineren en een verdrogend effect hebben op de omgeving. Wanneer het rivierpeil hoger is dan de stijghoogte krijgt het oppervlaktewater een infiltrerende werking.

Effecten varianten 1a en 2a

Bij de varianten 1a en 2a vindt vergraving tot een diepte van 0,5 m+NAP plaats. Het maaiveldniveau is gemiddeld 4,0 m+NAP. Dit betekent dat de kleilaag voor een belangrijk deel wordt ontgraven. Oorspronkelijk heeft de deklaag een grote invloed op het hydrologisch functioneren in het gebied omdat het de interactie tussen de rivier en het grondwatersysteem dempt. De deklaag is echter al door diverse vergravingen verstoord, waardoor de interactie tussen rivier en watersysteem al sterk is. Door het lokaal ontgraven van de deklaag wordt de interactie tussen de rivier en het grondwater versterkt waardoor tijdens hoogwater meer water kan infiltreren. Hierdoor kan de stijghoogte in het binnendijkse gebied tijdens hoogwater lokaal stijgen (ten opzichte van de huidige situatie) met een mogelijke grondwaterstandsverhoging in de deklaag binnendijks tot gevolg. Daarnaast kan tevens de kwel binnendijks toenemen met een toename van de afvoer tot gevolg. Het ontgraven van de deklaag kan ook tijdens laagwater effecten tot gevolg hebben. Tijdens deze situaties heeft de Waal een drainerende werking en door de ontgraving wordt deze drainerende werking versterkt.

Het optreden van de effecten tijdens de verschillende hydrologische situaties is sterk locatie-specifiek en afhankelijk van de lokale opbouw van de ondergrond.

Omdat de vergravingen plaats vinden op geruime afstand van de dijk en omdat het gebied al voor een belangrijk deel vergraven is, is de verwachting dat tijdens hoogwater de effecten van de ontgraving verwaarloosbaar zijn. Omdat daarnaast de vergraving plaats vindt tussen drie watersystemen (met een hydrologisch dempende werking) is de verwachting dat, tijdens andere hydrologische situaties dan hoogwater, de uitstraling van effecten richting de dijk gedempt worden en dat de uitstraling naar binnendijks gebied verwaarloosbaar is (beoordeling 0: geen effect tov referentiesituatie).

Ter plaatse van de ontgravingen ontstaat een oppervlaktewater met de dynamiek van de Waal dat effecten kan hebben op het (grond)watersysteem binnendijks en buitendijks. Dit betekent dat het grondwatersysteem ook dynamischer reageert: bij drainerende werking rivier, verdrogend effect omgeving en bij infiltrerende werking rivier vernattend effect op de omgeving. Omdat de uitstraling van deze effecten deels gedempt worden door de plassen (Beslagput en winputten achter zomerkade) is dit voor buitendijks gebied beoordeeld als een gering negatief effect ten opzichte van de referentiesituatie (-).

Effecten varianten 1b en 2b

Bij de varianten 1b en 2b vindt de vergraving tot een diepte van -10 m+NAP plaats, waardoor een zeer goed contact met het eerste watervoerend pakket zal optreden. De effectbeschrijving bij deze varianten is gelijk aan de varianten 1a en 2a omdat bij beide varianten de deklaag verdwijnt. Bij deze varianten zal echter de interactie met de rivier sterker zijn door de diepere ontgraving. Desondanks is de verwachting dat de uitstraling van de effecten naar binnendijks gebied (gelet op de ligging) verwaarloosbaar is (beoordeling 0: geen effect tov referentiesituatie). De effecten voor buitendijks gebied zijn eveneens gelijk aan de varianten 1a en 2a.

Effecten varianten 3a en 3b

Bij de varianten 3a en 3b vindt de vergraving tot een diepte van -10 m+NAP plaats, waardoor een zeer goed contact met het eerste watervoerend pakket zal optreden. Daarnaast wordt de winput niet alleen vergroot met de vergraving maar ook verbonden met de Beslagput. Hierdoor ontstaat in de Beslagput een oppervlaktewaterpeil met de dynamiek van de Waal.

Tijdens andere hydrologische situaties dan hoogwater is de dempende werking van de Beslagput verdwenen (omdat deze het peil van de rivier krijgt). Daarom zijn wel binnendijkse effecten op grondwaterstanden en kwel te verwachten. Deze effecten uiten zich in vernatting in natte situaties en verdroging in droge situaties. Omdat deze hydrologische effecten nadelige afgeleide effecten tot gevolg kunnen hebben voor bebouwd gebied / agrarisch gebied is de beoordeling voor binnendijks gebied beoordeeld als negatief ten opzichte van de referentiesituatie (--). De effecten buitendijks zijn eveneens als negatief beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie (--) omdat de dempende werking van de Beslagput is verdwenen.

Tijdens hoogwater is het effect van het ontgraven van de deklaag vergelijkbaar met de eerder beschreven varianten omdat dan het gehele gebied is geïnundeerd.

Er zijn geen significante verschillen in effecten tussen variant 3a en 3b te verwachten.

Beoordeling varianten

De effecten op (grond)water zijn onderstaand samengevat.

Tabel 6.16 Effecten (grond)water

 

Variant 1a

Variant 1b

Variant 2a

Variant 2b

Variant 3a

Variant 3b

Effect op grondwaterstanden binnendijks

0

0/-

0

0/-

--

--

Effect op watersysteem binnendijks

0

0

0

0

-

-

Effect op grondwater buitendijks

-

-

-

-

--

--

Effect op watersysteem buitendijks

-

-

-

-

--

--